donderdag 14 augustus 2014

het meten van kwaliteit in het onderwijs

Laatst las ik het boek “het alternatief, weg met de afrekencultuur in het onderwijs” van Kneyber en Evers. Daarin wordt zoals de titel al meldt met name de zin en onzin van testen aan de kaak gesteld. Zo wordt gesteld dat het beoordelen van de kwaliteit van onderwijs en docenten aan de hand van testresultaten leidt tot ongewenste effecten. Ik ben daar direct van overtuigd, het boek gaf veel argumenten die mijn gevoel verder bevestigen. Ik kende echter geen alternatief systeem. Er moest een alternatief gevonden worden, daar was ik van overtuigd. Deze overtuiging komt enerzijds voort uit mijn opleiding en anderzijds uit negatieve ervaringen als student aan de HES.

Ik ben opgeleid  in informatica en bedrijfseconomie. Ik genoot mijn opleiding in een tijdvak waarin ‘what you measure, is what you get’  een positieve connotatie had, en niet, zoals in dit tijdvak, een negatieve. Dit tijdvak kenmerkte zich dan ook door dashboards, balance scorecards, bestuurderscockpits en meer van deze fantastische managementinformatiesystemen. Alles werd gemeten en gemonitord. Aan de hand van de scores werden de prestaties beoordeeld. Rationeel, rechtlijnig en definieerbaar.
Mijn eerste neiging was daarom dat als de testen die we tot nu toe gebruiken voor de beoordeling van docenten niet deugden, dan moesten er andere testen te vinden zijn die wel het juiste meten.

Het beoordelen van docenten was bittere noodzaak. Immers, mijn persoonlijke ervaring met docenten maakt dat een beoordeling van met name slechte docenten erg belangrijk is. Er moet een einde gemaakt worden aan docenten die er maar een potje van maken in de klas. Dat gaat ten koste van de ontwikkeling van kinderen en jongvolwassenen. Een objectieve beoordeling was in mijn ogen dus een onmisbaar instrument voor kwalitatief goed onderwijs. In ‘Het Alternatief’ vond ik ook daadwerkelijk een alternatief voor de beoordelings- en meetsystemen.

Eerst even een stapje terug naar mijn negatieve ervaring uit mijn  studietijd aan de HES waar ik bedrijfsinformatica studeerde.  

Een hoofdvak in deze studie is bedrijfseconomie. We kregen in het tweede leerjaar les van een docent die ik nooit meer vergeten ben. Ik herinner me hem echter niet omdat hij zo inspirerend was. In tegendeel, deze docent had het helemaal opgegeven. Hij gaf dan ook helemaal geen college meer. Hij verwelkomde ons en draaide zich vervolgens om naar het bord. Vervolgens begon hij daar het collegedictaat op het bord te schrijven, zonder uitleg en zonder gelegenheid tot het stellen van vragen. Als het bord vol was, was het college ten einde. Alle ‘colleges’ verliepen op deze wijze. Ik kan me niet meer herinneren of er veel studenten aanwezig waren, maar ik hield het al snel voor gezien. Ik kopieerde het dictaat van anderen en leerde dit uit mijn hoofd. Omdat het dictaat en de tentamens goed op elkaar aansloten (oh wonder!), haalde deze docent uitstekende resultaten, zelfs zonder dat de studenten aanwezig waren!

Ik kan me niet voorstellen dat dit niet algemeen bekend was bij collega’s en de schoolleiding. Toch werd dit oogluikend toegestaan. Er was in de jaren dat ik studeerde aan de HES geen waarneembare verbetering. En dit was niet het enige trieste geval. Er zijn meer verhalen bekend: van docenten die er vreemde lesmethoden ophielden, docenten die dronken voor de klas stonden, etc.

Het meten van de ontwikkeling van de studenten had in het bovengenoemde voorbeeld geen oplossing  geboden, immers door de goede tentamenresultaten had de docent het gelijk aan zijn zijde. Echter, wat was er gebeurd als het alternatief uit het boek van Kneyber en Evers was toegepast? Een alternatief waarin de docenten als echte professionals te werk zouden gaan? Als de docenten eigenaar waren geweest van de kwaliteitsbewaking van het onderwijsproces en bijvoorbeeld collegiale toetsing en intervisie hadden toegepast? Als er regelmatig een collega-docent tijdens college aanwezig was geweest? Als deze collega vervolgens middels intervisie met andere docenten in gesprek was geraakt of beter nog door studenten was beoordeeld? Wat als er een ombudsman of –vrouw beschikbaar was voor klachten van studenten en docenten? Wat als de schoolleiding regelmatig in de klaslokalen aanwezig zou zijn geweest?

Dan was deze wantoestand onmiddellijk publiekelijk bekend geworden en zou de schoolleiding gedwongen zijn tot ingrijpen. Docenten en studenten zouden een vernietigend oordeel hebben gegeven dat niet zonder gevolgen zou kunnen blijven. Zelfs als de schoolleiding niet zelf had ingegrepen.

Dit bewijst volgens mij dat een meetsysteem niet altijd leidt tot het gewenste effect. “Teaching to the test” maakt dat het onderliggende probleem niet zichtbaar wordt: Alleen de stof die van belang is voor het examen wordt onderwezen. Als de betreffende docent dan ook nog het tentamen opstelt, zullen de tentamenresultaten uitstekend zijn. Studenten krijgen daarmee slechts een beperkte blik op het vak dat onderwezen wordt en leren een trucje waarmee ze het tentamen kunnen halen. Zodra er meer vindingrijkheid of eigen initiatief vereist is, zullen zij afhaken omdat ze zich de stof niet écht eigen hebben gemaakt. In de (beroeps)praktijk zal dit ogenblikkelijk duidelijk worden. Immers daar wordt juist een beroep gedaan op het talent van studenten om de aangeboden theorie in de praktijk toe te passen en af te stemmen op specifieke situaties.


Het beleggen van eigenaarschap in teams van professionals vergroot de kans tot het bereiken van het doel volgens mij wel evenals studenten die een stem hebben in het vaststellen van de onderwijskwaliteit en een mogelijkheid krijgen om suggesties ter verbetering te doen of kwaliteitsproblemen aan de kaak kunnen stellen. Daar kan geen meetsysteem tegenop.

Geen opmerkingen: